Naar hoofdcontent

Direct Regelen

Vragen

Aanbod

Artikelen

Informatie & regelen

Over woonstad

landingpages-title

Populair

We konden helaas geen resultaten vinden voor '{{query}}'

Zoektips

  • Controleer de spelling
  • Kies een ander zoekwoord
  • Type in losse woorden 

Woonstad Bijzonder Bezit 1

Bijzonder Bezit in Kiefhoek, Kossel en Stulemeijer in Rotterdam-Zuid
16 juli 2021
Verbouwen en onderhoud

Woonstad Rotterdam beheert een rijke erfenis van bijzondere woningbouw. Bestuursvoorzitter Maria Molenaar spreekt in deze serie tijdens een wandeling telkens met een deskundige over de bijzondere aspecten van dit ‘Bijzonder Bezit’. In aflevering 1 ontmoet zij onderzoeker en architectuurcriticus Teun van den Ende in de wijken Kiefhoek, Kossel en Stulemeijer op Rotterdam-Zuid.

kiefer

tekst: Ben Maandag

‘Deze wijken verdienen het om met aandacht te koesteren’

In de museumwoning van de Kiefhoek, de bijzondere, witgekleurde woonwijk in Feijenoord, is goed te zien op wat voor bescheiden oppervlak de bewoners bij oplevering van hun woning in 1930 moeten hebben geleefd. Toch voelde het voor hen waarschijnlijk als een paradijs. Velen van hen waren afkomstig uit de vele krottenwijken die de Rotterdamse binnenstad toen telde. De overgang van erbarmelijke woonomstandigheden naar een woning met stromend water, elektriciteit en andere moderne voorzieningen, moet weldadig zijn geweest.

De Kiefhoek is in 1928-1930 gebouwd naar een ontwerp van architect J.J.P. Oud. Hij tekende de wijk in opdracht van de Gemeentelijke Woningdienst, een van de voorlopers van Woonstad Rotterdam. De woningnood was groot. Uit alle delen van het land stroomden arbeidskrachten toe, op zoek naar werk in de Rotterdamse haven. De stad groeide explosief. Om de aan de vraag naar betaalbare woningen te voldoen liet de sociaaldemocratische wethouder Arie Heijkoop zijn woningbedrijf experimenteren met snel te bouwen woningen.

De Kiefhoek was een van die experimenten, geheel ontworpen in de geest van het Nieuwe Bouwen. Architect Oud liet zich inspireren door kunststromingen als De Stijl, waarin eenvoudige vormen en primaire kleuren werden gecombineerd met de menselijke basisbehoeften van licht, lucht en ruimte. De wijk baarde onmiddellijk opzien.

Ingrijpende renovatie

Omdat de woningen na verloop van tijd te krap bleken en kampten met funderingsproblemen, viel eind jaren tachtig het besluit tot renovatie. Architect Wytze Patijn zag toe op de sloop en nieuwbouw van de complete wijk. Woningen werden samengetrokken en verbeterd, terwijl het uiterlijk in de oorspronkelijke staat werd teruggebracht. Alleen de museumwoning aan het Hendrik Idoplein herinnert nog aan hoe het begin jaren dertig moet zijn geweest.

‘Er was in de jaren twintig een hooglopende discussie over de vraag of er een douche in het ontwerp moest komen,’ zegt Maria Molenaar. ‘Daar zagen ze uiteindelijk vanaf. Dat was niet nodig voor arbeiders, vonden ze.’ Toch waren er genoeg andere vernieuwingen. Teun van den Ende: ‘Suze Groeneweg, de eerste vrouw in de Rotterdamse gemeenteraad, had bijvoorbeeld bedongen dat er in de woningen een ruimte kwam om de was te drogen.’

De eenvoud van het ontwerp en de esthetiek spreekt zowel Maria Molenaar als Teun van den Ende aan. Maria Molenaar: ‘Ik denk dat de schoonheid van het ontwerp iets met mensen doet. Ik vermoed dat ze blij waren, dat ze hier woonden. Ik zou wel willen weten of die mensen het ook mooi vonden. Je ziet hier dat wat mooi is niet noodzakelijk duur hoeft te zijn. Ook met beperkte middelen is iets moois te maken. De woningnood dwong tot deze experimenten.’

Generatieverschil

Teun van den Ende ziet een parallel met nu: ‘Ook nu is er woningnood. Hoe doe je het dan goed? Het zijn nu vooral jonge architectenbureaus die deze maatschappelijke vraagstukken te lijf durven gaan. Ik denk dat het een generatieverschil is. De huidige jonge bureaus zijn minder geïnteresseerd in het terugzien van hun werk op de cover van een architectuurtijdschrift dan vorige generaties. Voor de jongeren is het oplossen van maatschappelijke thema’s nu belangrijker.’ Maria Molenaar: ‘Dat er juist nu zoveel vragen zijn zou toch de creativiteit moeten stimuleren om tot bijzondere oplossingen te komen?’

Teun van den Ende benadrukt dat maatschappelijke behoeften voortdurend veranderen. ‘Jongeren van nu kunnen met minder ruimte toe dan hun ouders.’ Maria Molenaar beaamt dat: ‘Mijn dochter woont midden in Amsterdam met een groep medestudenten in een relatief klein en duur appartement, en wil daar toch niet weg. In Rotterdam gaat het diezelfde richting op.’ Teun van den Ende: ‘Je ziet het friends-concept toenemen: jongeren die starten op de woningmarkt delen een woning met elkaar. Projectontwikkelaars verkopen zelfs woningen volgens dit concept.’

De wandeling voert langs de Eemstein, waar twee bewoners in hun voortuin van de zon genieten. Maria Molenaar vraagt hoe het wonen hier bevalt. ‘Ik woon al 53 jaar in deze wijk,’ zegt de bewoonster. ‘Het is een bijzondere woonwijk, we wonen hier goed.’ Na de vernieuwingsoperatie kregen de bewoners de kans hun inmiddels met een andere woning samengevoegde huis te kopen. Dat hebben ze gedaan. ‘Met als voorwaarde dat we het weer aan Woonstad terug kunnen verkopen wanneer we dat willen.’

Gegoten beton

Na een kleine voettocht over de Lange Hilleweg komt een volgende experimentele woonwijk in zicht: Kossel I. De woningen hier zijn volledig uit gegoten beton opgetrokken, volgens het systeem van het Duitse bedrijf Schnellbau Paul Kossel, waaraan de wijk zijn naam dankt. Architect Hulsbosch, die later in Amsterdam het bekende Betondorp tekende, ontwierp de woningen die in de periode 1921-1922 werden neergezet.

Al snel valt de zorgvuldige detaillering in het ontwerp op: de verspringende gevels, de kleuren blauw en geel bij de entrees en de vensters, de blauwe betegeling van de plinten. ‘Dat geeft deze wijk meteen iets vrolijks,’ merkt Teun van den Ende op. Een passerende oud-bewoonster heeft in Kossel I haar jeugd doorgebracht en komt nog vaak in de buurt, op bezoek bij haar ouders. ‘Het is hier erg veranderd sinds ik hier woonde,’ constateert ze. ‘Het buurtgevoel is er niet echt meer en dat is jammer. Ik vond het vroeger gezelliger.’

Aan de woningen zelf kan het niet liggen. Die hebben enkele jaren geleden nog een opknapbeurt gehad. ‘Aan de vele verschillende woningtypen zie je dat de architect aan het experimenteren was,’ zegt Teun van den Ende. ‘Hier heb je platte daken, aan de andere kant van de straat zie je schuine daken met dakpannen.’ Nadeel van het toenmalige ontwerp lijken de smalle straten, die vol staan met auto’s. Maria Molenaar: ‘Wanneer je een wijk aanlegt, dan doe je dat voor zo’n honderd jaar. Niemand die toen wist dat het autoverkeer zo’n vlucht zou nemen. De wijk is ook lastig te bereiken met het openbaar vervoer.’

Het verbeteren van een wijk als deze is een moeilijke opgave. Toch is dat nodig, omdat, zoals Teun van den Ende opmerkt, ‘je als corporatie toch ook maatschappelijke doelen moet nastreven?’ Maria Molenaar: ‘Als woningcorporatie zijn we er voor de langere termijn. Hier slopen om meer ruimte te creëren gaat tegen het natuurlijke gevoel in. Bovendien vernietig je kapitaal. We krijgen genoeg plannen van ontwikkelaars die zeggen: dan sloop je dat en dat woonblok toch? Maar zo eenvoudig is het niet. Woningen zijn altijd een thuis voor de mensen die er wonen, en woongebouwen kunnen een belangrijke betekenis hebben voor de stad..’

Fors bezuinigd

In Kossel I zijn bewoners duidelijk betrokken bij hun buurt. De voortuinen zijn goed onderhouden, de wijk ziet er verzorgd uit. Dat lijkt in Kossel II anders. Op de bouw van deze woningen is fors bezuinigd. Waar Kossel I zich kenmerkt door een rijkdom van woningtypen en verfrissende detaillering, is Kossel II eenvormiger, met eindeloze rijen gelijksoortige woningen. Er wonen meer mensen.

‘Waarom ziet het er hier zo anders uit dan in Kossel I?’ wil Maria Molenaar weten. ‘Daar is wel onderzoek naar gedaan,’ zegt Teun van den Ende. ‘Hoe langer mensen ergens wonen, des te meer ze geneigd zijn zich voor de buitenruimte in hun woonomgeving in te spannen.’ Zo geredeneerd lijkt het erop dat het aantal verhuisbewegingen van bewoners in Kossel II aanzienlijk groter is dan in Kossel I. De bezuinigingen van destijds werken zo nog altijd door in deze wijk, die in de periode 1922-1925 is gebouwd.`Wanneer je om je heen kijkt, ziet het er misschien niet zo mooi uit als Kossel I,’ constateert Maria Molenaar, ‘maar het is niet zo dat mensen hier niet kunnen wonen.’

Langs de kleinste en derde fase van deze wijk, Kossel III, aan de Lange Hilleweg, dertig woningen die in 1930 in korrelbeton zijn gebouwd naar een ontwerp van architect Willem van Tijen, gaat het naar de volgende betonwoningen. Ook de wijk Stulemeijer is genoemd naar de fabrikant die het beton voor de gebouwde woningen leverde. Deze was gevestigd in Breda en werd later bekend als Internationale Gewapendbeton Bouw (IGB). Architect J. van Hardeveld ontwierp de ruim 360 woningen van dit complex.

Dorps karakter

‘Ik vond het net een knus dorpje, toen ik hier voor het eerst kwam,’ merkt Maria Molenaar lachend op. ‘We hebben de woningen verbeterd door ze deels samen te voegen. Maar er zijn ook nog steeds duplexwoningen. Het heeft hier een dorps karakter. De woningen zijn heel populair. Er is nauwelijks leegstand, er zijn meteen huurders voor een woning die vrij komt.’

De woningen zijn niet geheel en al van gegoten beton, zoals in Kossel het geval was. Hier zijn in de periode 1921-1923 holle betonblokken gebruikt, die later met beton zijn gevuld. Omdat de blokken niet waterdicht bleken, werd een pleisterlaag tegen de muren aangebracht. De gevels kenmerken zich door horizontale detailleringen en verspringingen. ‘Dat geeft deze wijk wel sjeu,’ zegt Teun van den Ende. ‘Het is de charme van Rotterdam dat al deze woonomgevingen, die in uiterlijk zo van elkaar verschillen, naast elkaar kunnen bestaan.’

Evenals in de Kiefhoek en Kossel ademt alles hier de geest van het Nieuwe Bouwen. Deze vernieuwende architectuurstroming uit het begin van de twintigste eeuw wilde een gezond alternatief bieden voor de als ongezond ervaren woningtypen als de ‘rug-aan-rug’-woningen en de alkoofwoningen met hun voor-, tussen en achterkamers. Ook hier valt de betrokkenheid van de bewoners bij hun omgeving op. Teun van de Ende: ‘De heggen langs de voortuintjes zijn allemaal op dezelfde hoogte geknipt. Dat geeft een nette aanblik. Het verleent deze wijk een soort aaibaarheid, die mensen aanspreekt. Wijken als deze worden steeds schaarser en daarom is het van het grootste belang ze met veel aandacht te koesteren.’

Gerelateerde artikelen

Woonstad op je startscherm
Wil je de volgende keer gelijk ingelogd zijn? Installeer de app.